Na een paar maanden poëziestilte weer eens een gedicht. Ik lees dagelijks gedichten, maar je wilt niet altijd alles 'weggegeven'. Poëzie is om bij te verkeren, te verstillen, om voor jezelf te houden. Maar vandaag las ik onderstaand gedicht dat ik wel wil rondbazuinen. Wat mooi! Het is van de bijna vergeten Anton van Wilderode, pseudoniem van de Vlaamse priester Cyriel Paul Coupé.
ANTON VAN WILDERODE (1918-1998)
Gebed
Gij kent mijn dood al, God – laat mij niet weten
waar hij mij vinden en verrassen zal,
laat mij nog rustig ademen en eten,
laat mij nog slapen en de dag vergeten
die met zijn zorg mij morgen overvalt.
Want er ligt water meterdiep te zwijgen
tussen de huizen waar de herfst begint,
en ieder ogenblik, dat ik moet krijgen
genadig uit uw hand, kan mij bedreigen
en iedere kiem van ziekte zaait zich blind.
Hoe sterk mijn hart is, God, voor een lang leven,
hoe sterk de ader die mijn bloedstroom tilt,
of mijn verstand niet voortijds zal begeven,
voor ik het laatste blad heb volgeschreven :
Gij weet het, God, maar zwijg, om mijnentwil.
Soms loop ik van een vreemde wind bewogen
tussen de lichamen der mensen door
gelijk een kind met ingeslapen ogen :
ik stoot mij niet, val niet, word niet bedrogen
omdat ik U binnen mijzelven hoor.
Blijf Gij daar, God, blijf Gij, terwijl mijn voeten
geduldig en gehoorzaam op hun reis,
terwijl mijn handen maken wat zij moeten,
terwijl ik lachen zal, lezen en groeten –
tot in het paradijs.
(Uit: Gedichten 1976)
Uitleggen waarom een gedicht (of muziek of een schilderij) je treft, is zoiets als ‘dansen op architectuur’ (ik hoorde de vergelijking uit de mond van een muziekrecensent) : het ene medium kan niet of nauwelijks in het andere vertaald worden. Maar in dit geval kost me het geen mooite. Wat mij trof was de spanning tussen je bewust zijn van je eindigheid enerzijds en de bijna kinderlijk onbevangen levenslust anderzijds.
God kijkt enerzijds van buiten tegen het leven van mensen aan (‘Gij kent mijn dood al, God’). Maar de dichter kent God ook anders. Je ziet het in de vierde strofe. Daar kom je die genoemde kinderlijke onbevangenheid tegen. Onbewust van dreigende vergankelijkheid loopt hij als een kind argeloos door de wereld. Het is veilig ‘omdat ik U binnen mijzelve hoor.’
Wie een moestuin heeft, constateert regelmatig dat er bezoek is geweest. Vogels, insecten, konijnen: ze zijn dol op wat je allemaal heb gezaaid en geplant. Maar er is één beestje dat ik nog niet kende. Het is dan ook een zeldzaam diertje. Maar laat die nou net ons tuincomplex tot leefgebied hebben gemaakt.
Mijn eerste moestuinseizoen zit er zo goed als op. Er zijn medetuinders die nog zaaien of planten. Maar meestal gebeurt dat in een kasje en dat heb ik niet. Hoef ik ook niet. Ik laat nu alles een beetje lopen. Ik tuin met het seizoen mee. En dat seizoen toont nu neergang.