Het is de negentiende eeuw. Jannetje van Veldhuizen is dienstmeid bij een predikant in Fijnaart. Aan de andere kant van het land, in het Groningse Bierum, woont de weduwe Bouwke Stuivinga. Ze zijn de hoofdpersonen van een indrukwekkende familiegeschiedenis. Hoe hun paden zich zullen kruisen, vormt de verhaallijn van dit boek.
Jannetje, afkomstig van de Veluwe, komt in dienst van het gezin van dominee Bleeker. Als hij wordt beroepen in Fijnaart verhuist Jannetje mee. Het leven in de pastorie plaatst haar in een voor die tijd redelijk gegoed milieu: het eten is goed, het huis is warm, er zijn veel boeken en het predikantsgezin leeft in een harmonie waarin Jannetje ruimschoots deelt. En ondanks zijn vooraanstaande positie in het dorp, heeft de dominee veel aandacht voor de armoede die er in Fijnaart heerst. Ook dat maakt dat Jannetje zich thuis voelt bij hen.
Bouwke leidt ondertussen aan de andere kant van het land een heel ander leven. Ze heeft een dochter verloren en háár kind (Bouke zonder w) heeft onderdak gevonden bij haar oma. Maar die worstelt niet alleen met verdriet om haar overleden man Jan, ze heeft ook zorgen over het onaangepaste gedrag van haar kleindochter. En terecht, zo blijkt al meteen in het boek: Bouke bevindt zich vanwege diefstal in de gevangenis.
De wegen van Jannetje en Bouwke zullen elkaar gaan kruisen als de predikant van Fijnaart wordt beroepen in het Groningse Tjamsweer. De twee vrouwen zullen de voormoeders worden van de schrijfster van ‘Geboortelot’, Anita Larkens. Want – en dat maakt dit boek zo bijzonder – de twee vrouwen hebben echt bestaan. En Larkens heeft zich tot taak gesteld de levens van haar voormoeders in de schijnwerper te zetten.
De schrijfster heeft zich uitermate goed verdiept in de tijd waarin de twee hoofdpersonen leefden. Ze schetst treffend de schrijnende armoede op het platteland, de landelijke politiek van die dagen (Thorbecke en later Kuiper), de hoogmoed van veel herenboeren in Groningen, de vroege sterfte van kinderen, het beroerde gevangeniswezen en de positie van de kerk in de negentiende eeuw.
Maar vooral het verhaal van de twee vrouwen boeit. Jannetje zal de schoondochter worden van Bouwke. Hoe precies en hoe hun leven zal verdergaan, dat is aan de lezer zelf. Ik zou teveel verklappen. Maar mij hield het verhaal, dat beurtelings vanuit het perspectief van Jannetje en Bouwke zelf verteld wordt, in zijn ban.
Larkens schrijft geen hoogstaande literatuur, maar zij maakt goed invoelbaar hoe het leven van haar voormoeders geweest moet zijn. ‘Moet zijn’, want veel is natuurlijk door haar zelf ingevuld. Maar een non-fictief historisch werk had niet indringender in beeld kunnen brengen hoe het leven aan de onderkant van de samenleving er toen moet hebben uitgezien. Larkens geeft kleine mensen een gezicht en een verhaal. Daarmee stijgt dit boek uit boven een familiegeschiedenis: het is een monument voor de onbekende vrouwen (en mannen) die de geschiedenisboeken nooit haalden.
Het moderne leven is ongevoelig geworden voor het niet te bevatten mysterie van ons bestaan – ziedaar de grondtoon van het boek van Jan Warndorff. Een religieuze grondtoon, zou je misschien zeggen. Maar het is geen religieus boek. Warndorff richt zijn pijlen op het westerse, zich superieur achtende denken dat óók gevoed werd door het christendom. Al is daarmee niet alles over religie of spiritualiteit gezegd.
Wat een pageturner! Ik kende uiteraard de naam van Michel van Egmond van de voetbalbiografieën die hij schreef ('Kieft' en 'Gijp') en die maandenlang hoog op de boekenlijstjes stonden, maar las ze nooit. Een misser, merkte ik nu. Want wat een vaardig schrijver is hij!