‘Je hoeft maar drie regels te lezen uit met name zijn latere werk en je weet: dat is Reve. Veel mensen zien dat als een teken van kracht, ik zie het eerder als een zwakte.’ Aldus Arnon Grunberg in zijn nieuwste essaybundel. Laat dat nu uitgerekend de reden zijn waarom ik – al vanaf ‘Blauwe maandagen’ en ‘De troost van slapstick’ - de fictie van Grunberg zelf minder waardeer dan zijn essays: ik mis een eigen vertelstem.
Wat is dat toch: dat je een en dezelfde schrijver in het ene genre zo waardeert en in het andere niet? In het geval van Grunberg is die tegenstelling bij mij zelfs groot. Grunberg gaf mij zelf het antwoord op die vraag: hij heeft graag dat in romans de schrijver volledig achter het geschrevene verdwijnt. En dit raakt precies de kern van mijn leeservaring van zijn romans: ik zoek hem en vind hem niet.
Dat is volledig tegengesteld aan de essays die Grunberg schrijft. Of hij nu maatschappelijke problemen aan de orde stelt (lees het indrukwekkende ‘De eerste boze burger’!) of de literatuur: ik lees hem ademloos. Dat geldt dus ook voor dit boek. Ruim 500 pagina’s over boeken en schrijvers en opvattingen over literatuur – is dat niet een overdosis? Nee! Grunbergs schrijfstijl is zo meeslepend en omvat zoveel registers dat het geen moment verveelt.
De bundel bevat besprekingen die Grunberg vanaf 1998 tot 2022 schreef voor diverse kranten en tijdschriften. Wat al snel indruk maakt is zijn enorme belezenheid. Waar haalt hij de tijd vandaan? Zelf heeft hij al meer dan zeventig publicaties op zijn naam staan. Maar tussen het schrijven door heeft hij dus ook tijd om de wereldliteratuur op de voet te volgen en grondig te analyseren.
In deze essays toont hij zijn uitermate grote deskundigheid. Nergens serveert hij collega’s af, maar ook nergens wordt hij dweperig als hij het werk van schrijvers van zijn eigen voorkeur beschrijft (over dat laatste straks meer). Met grote aandacht, intelligentie én humor weegt de auteur het werk van talloze andere schrijvers.
En ja, wie komt er niet aan de orde, zou je kunnen zeggen. Toch weet ik er één: Bernard Malamud. Ik kwam nota bene via Grunberg op diens spoor. Ik las ergens (in een interview? een artikel?) dat hij grote bewondering had voor Malamud’s verhalen. Ik schafte ze direct aan en was verkocht. Maar in deze bundel geen spoor van Malamud. Jammer! Ik kreeg wel weer andere tips, zoals Vivian Gornick, Lore Segal of Svetlana Aleksijevitsj. Het zijn trouwens bijna allemaal Engelstalige schrijvers of auteurs uit Oost-Europa. Al ontbreekt de Nederlandstalige literatuur ook niet.
Wat dat laatste betreft: Grunberg heeft ook hier zijn voorkeuren. Multatuli geldt zoals bekend als zijn grootste favoriet. Aan een van diens Ideeën heeft deze essaybundel zijn naam trouwens te danken. Maar behalve Multatuli heeft Grunberg ook grote bewondering voor Karel van het Reve. En die steekt hij niet onder stoelen of banken.
Maar onder zijn favorieten neemt J.M. Coetzee verreweg de belangrijkste plek in. Op zijn werk komt hij meerdere malen terug. Grunberg voelt zich thuis bij diens literatuuropvattingen, die vooral stem kregen in de Coetzee’s personage Elisabeth Costello. Die opvattingen draaien vooral om het gezag van de vertelstem. ‘Het is aan de romanschrijver om zulk gezag vanuit het niets op te bouwen.’
Nu bedenk ik opeens dat Reve misschien dat wel in zijn latere werk miste: een vertelstem met gezag. Dan gaat zijn geheel eigen stijl misschien zelfs hinderen, ook mij. Maar dat ligt dus niet aan de herkenbare stijl, maar aan het ontbreken van een gezag waarmee de lezer een universum binnengesleept wordt. Want daar gaat het Grunberg in navolging van Coetzee om: om het binnenslepen van de lezer, ‘zoals agenten de arrestant een cel binnenslepen.’
De essays zijn alle diepgravend. Grunberg is er een meester in om zijn leeservaringen erudiet te onderbouwen. Soms graaft hij weleens te diep. Maar de leeslust die er van zijn essays afspat, maakt alles goed. En niet te vergeten zijn humor:
‘Originaliteit, het eindeloos vernieuwen van de traditie, is echter wel een ingrediënt waar men niet al te scheutig mee moet zijn. Is men al te origineel, dan zullen de buren de crisisdienst bellen en belandt men in een ggz-instelling. Binnen de poorten van zo’n instelling verbleekt de aantrekkingskracht van de originaliteit razendsnel.’
In een essay over de Oostenrijkse schrijver Peter Handke las ik het volgende: ‘Vanaf het moment dat ik dit verhaal (namelijk Handke’s ‘Examenvraag 2’), deze schets, deze examenvraag las, wist ik dat deze schrijver de ontregelaar, misschien we de vernietiger van moraal is en precies zo’n schrijver wilde ik zijn.’ Misschien is dat wat me niet meesleept in zijn roman. Maar gelukkig zijn er de essays.
Verhalen over het vissen – je zou zeggen: dat moet wel saai zijn. Maar wie de verhalenbundel van Ota Pavel ter hand neemt, kan hem maar moeilijk weer wegleggen. Al blijkt pas tegen het eind wat de betekenis van het vissen voor de schrijver ten diepste is.
Lees meerBeeldend kunstenaar en schrijver Miek Zwamborn woont samen met haar partner Rutger Emmelkamp (R. zoals hij in dit boek wordt aangeduid, is ook kunstenaar) op het Schotse eiland Mull. Ze doet op veelkleurige en veelvormige wijze verslag van haar ervaringen als eilandbewoonster.
Lees meer