Een hele roman over een avond stand-upcomedy – je moet het maar aandurven. De Israëlische schrijver David Grossman had het lef. In een zaaltje op een industrieterrein bij Tel Aviv treedt Dovele Grinstein op. Het is een vreemd optreden: hij krijgt het spaarzame publiek nauwelijks aan het lachen.
Niets is dodelijker voor een cabaretier. Maar Dovele probeert zich op alle mogelijke manieren te redden. Hij slaat zichzelf keihard in het gezicht. Hij gaat steeds hardere grappen maken. Maar hij krijgt zijn publiek niet mee. Integendeel, het voelt zich gegeneerd en begint te morren.
Gaandeweg verandert zijn optreden van komedie naar tragedie. Dovele gaat zijn levensverhaal vertellen. En dan blijkt dat achter de man met de harde grappen een kwetsbaar mens schuilgaat. De humor is er om het ondragelijke draaglijk te maken.
Dovele heeft als kind geleerd om op zijn handen te lopen. Zo kon hij zich onttrekken aan de klappen die hij kreeg. Wie op zijn handen loopt, ontregelt de ander. Het maakte hem voor zijn omgeving tot een nog eigenaardiger kind, maar zo kon hij zich ook staande houden.
Maar deze vaardigheid staat in de roman ook voor de perspectiefwisseling die hij zoekt om het leven beheersbaar te houden. Wie op zijn handen loopt, ziet alles anders. Dat wordt indringend uitgebeeld in het verhaal over een zomerkamp: de jonge Dovele wordt er weggeroepen door een vrouwelijk sergeant omdat er thuis een begrafenis is. Het zal blijken de begrafenis van zijn moeder te zijn. Maar hij begrijpt het niet.
Dus zo loop ik, trager en trager en trager op die gedachten te kauwen en ik begrijp het maar niet en begrijp het maar niet, en ineens duik ik, draai mijn lichaam ondersteboven en loop op mijn handen. Ik loop, loop achter haar aan, het zand is gloeiend heet, ik brand mijn handen, maar dat geeft niet, branden is goed, branden is niet nadenken (…) wie kan me vinden, als ik op mijn handen loop, wie kan me te pakken krijgen?’
De roman wordt verteld vanuit het perspectief van een rechter die als jongen Dovele heeft meegemaakt. Dovele heeft hem uitgenodigd om zijn voorstelling te bij te wonen en te kijken naar het ‘iets dat uit iemand naar buiten komt zonder dat hij het in de hand heeft.’ Dat ‘iets’ sluipt gaandeweg de roman steeds dichterbij.
De avond eindigt met een praktisch lege zaal: de meeste mensen zijn weggelopen. Maar als lezer heb je samen met de rechter het hele demasqué ademloos meegemaakt en zag je achter de man met de foute grappen een mens tevoorschijn gekomen die mededogen oproept.
Ik las hiervoor slechts twee boeken van Grossman (‘De stem van Tamar’ en ‘Uit de tijd vallen’), maar hij had me er al van overtuigd dat hij een groot schrijver is. Na drie boeken ben ik ervan onder de indruk dat Grossman in staat is ook telkens weer een totaal ander boek te schrijven. Ik heb wat in te halen.
We zijn druk, druk, druk. Maar is dat alleen een verschijnsel van onze tijd? ‘Nee,’ zegt denker des vaderlands Marli Huijer in haar nieuwste boek ‘Ritme’. ‘Nieuwste’…nou ja, niet helemaal. Het boek verscheen al in 2011, maar zij herschreef het. Ze laat (opnieuw) zien dat het gevoel opgejaagd te worden mensen ook al in vroeger tijden parten speelde.
Lees meerMet '4.2.01' signeerde Harry Mulisch op de betreffende datum mijn exemplaar van zijn boek ‘Siegfried’. Veelbetekenend! De getallen in afnemende reeks vormen een strakke orde die zo kenmerkend was voor Mulisch. Toeval? Natuurlijk, want het was toevallige datum: 4 februari 2001. En toch, toeval bestond niet bij Mulisch.
Lees meer