De schrijfster voert ‘leegte’ toe aan de zeven hoofdzonden die binnen het christendom benoemd worden. Behalve instemming roept ze met haar boek ook vragen op. ‘Het verlaten individu’, maar door wie verlaten? En kan de leegte van die verlatenheid dan nog wel zonde heten? Toch geeft haar boek te denken.
Wij hebben onszelf tot God gemaakt, maar zijn niet bestand tegen die zelf ontworpen status – ziedaar de grondstelling van het boek van psychiater Esther van Fenema. Eerst iets over dat ‘psychiater’. Het is opvallend dat het juist psychiaters zijn die zich keren tegen het levensbeschouwelijk klimaat (of juist het ontbreken daarvan!) in de huidige samenleving. Ik tel er op dit moment vier: naast Van Fenema de Belgen Dirk de Wachter, Paul Verhaeghe en Damiaan Denys.
Maar geen van hen schurkt zo dicht aan tegen het christelijk gedachtengoed als Van Fenema. Goed, ook Dirk de Wachter heeft veel positiefs te melden over het christelijk geloof, noemt zich zelfs een non-theïstisch christen, maar Van Fenema spreekt zo onbekommerd over God en Bijbel dat we haar stem bijna een christelijke kunnen noemen. Bijna, want al in de introductie geeft zij te kennen dat bij haar ‘het begrip God staat voor ‘het hogere’ dat ons disciplineert en het gemeenschappelijke doel of verhaal vormt dat overstijgt en waarvoor we willen leven en sterven.’ Oei, oppassen, denk ik dan, voor je het weet is God met zo’n definitie een middel ten dienste van je eigen strategie, iets dat van pas komt om je verhaal sluitend te maken.
Esther van Fenema richt haar pijlen dus op een maatschappij waarin het individu zich tot God heeft verklaard. Het individu zou zich een vrijheid aanmeten waaraan het zelf te gronde lijkt te gaan. Eén voor één bespreekt zij de christelijke hoofdzonden die juist vandaag een val blijken te zijn waar we dagelijks met open ogen instappen: hoogmoed, onverschilligheid, hebzucht, onmatigheid, lust, woede en afgunst. En hoofdstuk na hoofdstuk laat ze zien wat er mis is met ons. Ze doet dat niet alleen met voorbeelden uit de krant en haar eigen praktijk, maar telkens grijpt zij naar de Bijbel en de theologie (ze kent blijkbaar ook het werk van Thomas van Aquino goed; ze citeert hem veel), de Grieks-romeinse cultuur, de literatuur, film en de kunst om te laten zien dat we al eeuwen gewaarschuwd worden voor de genoemde zonden.
Ze hamert zo op dit aambeeld dat ik regelmatig het gevoel kreeg: is er dan niets goeds? Ik waande me soms in een kerk van orthodoxe snit waar de toehoorders het zondebesef er in geramd krijgen door een donderende dominee. Geen spoor hier van ‘De meeste mensen deugen’ van Rutger Bregman. Toch heeft zij een punt als zij laat zien dat het neoliberale denken en het ongebreidelde consumentisme ons geen goed hebben gedaan.
Onze menselijkheid is verkocht aan de hoogste bieder en we zijn slechts nummers om het Beest te behagen.
Bam! Aan duidelijkheid niets te wensen over. En inderdaad, de problemen in onze samenleving stapelen zich op: overprikkeling, verslavingen aan van alles en nog wat, depressies, de graai- en bonuscultuur, grensoverschrijdend gedrag, de affaires rond toeslagen en aardbevingsschade. Van Fenema noemt het allemaal en nog veel meer. En als je het zo op een rijtje zet, zie je: ja, er is iets grondigs mis in onze samenleving. Van Fenema:
We voelen allemaal diep vanbinnen dat onze leefstijl niet strookt met de orde der dingen. Het is het knagende schuldgevoel dat we ‘afgoden’ aanbidden in plaats van ‘God’.
Maar wie die afgoden dan zijn? Wijzelf? De maatschappij? ‘Wie laat uiteindelijk wie in de steek? Laat het individu de samenleving in de steek of is het juist andersom?’ Ze geeft er zelf geen direct antwoord op, maar het lijkt te wijzen op het individu. Tenminste, als wij bestuurders en politici ook individuen mogen noemen. Ze lijken soms de samenleving of het collectief te vertegenwoordigen, maar ze krijgen er net zo van langs als de consumerende burger.
Maar daar ligt een vraag voor mij. In zijn belangwekkende essay ‘De eerste boze burger’ betoogt Arnon Grunberg dat de burger de overheid teveel is gaan zien als een God die alles moet regelen. Als die het vervolgens niet doet, ontstaat er een boosheid die in Grunbergs ogen vergelijkbaar is met die van de Bijbelse Job: ‘Daarom ben jij mijn god niet meer, jij bent de god van de ander.’
Wat Grunberg hier aanraakt is dat wij wellicht onszelf niet tot God hebben gemaakt, zoals Van Fenema stelt, maar dat van bovenpersoonlijke banden verwachten. Hier en daar lijkt zij dat ook te beweren, bijvoorbeeld wanneer zij spreekt over ‘economisme’. Maar ik zou dan liever zeggen: de economie en de daarbij horende vertechnisering van onze maatschappij zijn onze afgod geworden, daarom worden we zo opgejaagd en verleid en verslaafd en in de steek gelaten.
Het viel mij op dat Van Fenema de boze burger bijvalt in diens woede. De Fakkelman bijvoorbeeld, de man die met een fakkel voor het huis van Sigrid Kaag stond, wordt door Van Fenema in bescherming genomen. Ze ziet hem als een slachtoffer van gebrek aan engagement, solidariteit en gemeenschapszin. Maar tegelijk geeft zij premier Rutte ervan langs:
Rutte doet denken aan de afwezige vaderfiguur die een drukke baan heeft, veel op reis moet en zijn kinderen niet echt ziet staan. […] De kinderen haken af en worden steeds woedender omdat hun bestaansrecht schromelijk wordt ondermijnd.
Maar zit Rutte misschein niet in hetzelfde systeem dat ons allen gevangen houdt? Al kun je je er veel bij voorstellen als zij zegt:
De bestuurselite vertegenwoordigt het volk dus niet meer maar vooral zichzelf en dat schept afstand.
Scherpe kritiek dus. Ze klinkt dan ook profetisch. En nergens is die boodschap zo urgent dan wanneer zij over allerlei complottheorieën stelt:
Het is misschien geen toeval dat de realiteit tegenwoordig steeds gemakkelijker wordt losgelaten en dat psychotische overtuigingen het nieuw normaal worden.
Als de leegte waarin alleen God past, niet door God zelf gevuld wordt, stroomt ze vol met rommel, zoals de psychiater Jung al betoogde. Zo lijken de psychiaters dus de nieuwe profeten geworden. Hun boodschap is niet altijd prettig, maar worden alleen ten nadele van onszelf genegeerd.
n veel kringloopwinkels zijn goede en vaak nog puntgave boeken voor een habbekrats te koop. Onder de noemer 'krinloopvondst' bespreek ik af en toe zo'n vondst. Geen nieuwverschenen boeken dus, maar wel de moeite meer dan waard.
In veel kringloopwinkels zijn goede en vaak nog puntgave boeken voor een habbekrats te koop. Onder de noemer 'krinloopvondst' bespreek ik af en toe zo'n vondst. Geen nieuwverschenen boeken dus, maar wel de moeite meer dan waard.