Willem Jan Otten is verknocht aan de mis. Sinds zijn late doop in 1999 bezoekt hij haar wekelijks – eerst in Naarden, later in Amsterdam. ‘Bezoekt’ schrijf ik, maar tijdens de coronacrisis moest dat ‘bezocht’ worden: de kerken werden voor bezoekers gesloten. Otten moest de mis missen. Maar hij maakte van de nood een deugd. Die deugd leverde een prachtige boek op.
In de periode dat Otten de mis moest missen, besloot hij al snel om de lezingen van de betreffende zondag te overwegen en er over te schrijven – een kerkelijk jaar lang. Dat kerkelijk jaar is in zijn ogen het grootste kunstwerk dat de westerse beschaving heeft opgeleverd. Hij volgt het uitgestippelde pad dan ook nauwgezet, al liet zich daarbij ook helpen door vier gidsen: Willem Barnard (‘Stille omgang’), Romano Guardini (‘De Heer’), Shusaku Endo (‘Jezus’), en emeritus-paus Benedictus (‘Jezus van Nazareth’).
Maar Otten komt vooral tot eigen inzichten. Bijvoorbeeld deze: dat de mis saai is. Het verraste én bevrijdde me. Wie bijna veertig jaar predikant is geweest, weet als de beste dat de druk groot is om vooral niet saai te zijn – druk van buitenaf, maar ook van binnenuit: je wilt mensen inspireren. Maar misschien is het wel een variant van ongeloof als je teveel aan die druk toegeeft: ongeloof in de heilzame werking van de golfslag van het kerkelijk jaar met haar lezingen.
Niet dat Otten met saai zoiets bedoelt als: je vervelen. De eerbied voor en de toewijding aan de ‘saaie’ liturgie levert in zijn geval parels van inzichten op. Wat zou ik graag bij hem naar de kerk gaan! Want menig priester en dominee zou zich wensen zulke preken te kunnen maken als Otten – ook omdat hij zichzelf inzet. De lezingen roepen reflecties bij hem wakker die de lezer tonen hoezeer Otten gegrepen is door de weg van Jezus Christus. Tegelijk doet hij zich niet geloviger voor dan hij is. Hij is een man met een kwetsbaar geloof: het kan zomaar verdampen. En soms is geloof niet meer dan verlangen naar geloof.
Maar de toewijding blijft sterk. Ondanks zijn eigen wankelmoedigheid houdt hij vast aan de orthodoxie. Misschien kan ik beter zeggen ‘juist vanwege zijn wankelmoedigheid’, want brokstukken orthodoxie zijn als wrakhout waaraan hij zich in de zee van het leven vasthoudt om niet kopje onder te gaan. Daarom krijgen moderne theologen zoals Kuitert ook hier, net als elders in zijn werk, een sneer. Mag hij trouwens ook weleens mee ophouden, vind ik, al begrijp ik zijn afkeer van theologen die in zijn ogen de aanvechtingen die de auteur van binnenuit kent alleen maar lijken te propageren.
Wat Otten vooral laat zien is hoezeer het evangelie een schandaal verwekkend verhaal is. Met name dat punt prijs ik in zijn werk. Het evangelie wordt nog weleens op de maat gesneden van de calculerende burger. Maar dat het schuurt en tegen onze haren instrijkt, omdat het ons ego ten val wil brengen – dat wordt nog weleens verdonkeremaand of gekoppeld aan een machtsdenken dat ons onderhorig wil maken aan een kérkelijk gezag. Van dat laatste is geen sprake bij Otten. Al vraag ik mij soms wel af of zijn allergie jegens moderne theologen niet teveel afstand heeft genomen ten opzichte van een blik die ook de Rooms-katholieke leerdwang kritisch in het oog houdt.
‘Missen’ is het grondwoord in dit boek (in al zijn boeken trouwens): Otten mist de mis, zijn rol als voorbidder en beker-dienaar (hij hoort bij het voorbede-team van zijn kerk en mag kerkgangers de beker aanreiken), maar vooral als devote en aandachtige deelnemer in de kerkbank. Ik had al bewondering waarmee hij zijn geloof en de worsteling daarmee, al jaren toont voor het forum van een sceptisch, geseculariseerd publiek, maar die bewondering is met dit boek alleen nog maar gegroeid. Otten onderstreept daarmee wat literatuurwetenschapper Hans van Stralen (in ‘De literaire apologie’) al poneerde: het zijn in de publieke ruimte van de huidige cultuur vooral schrijvers die het geloof verdedigen.
Voetnoot: werd het zijn reguliere uitgever (al Ottens boeken kwamen uit bij Van Oorschot) met dit boek vanwege juist religieuze gehalte te gortig? Het boek verscheen nu bij Skandalon – overigens een treffende naam in dit verband.
‘Missen’ is een van de grondwoorden in Willem Jan Ottens werk. ‘Paradox’ is er ook één. Daarvan getuigt dit citaat:
Mysterieus, hoe de liturgie het hartverwarmende intieme en het schandaal verwekkende veeleisende in één vorm bijeen kan houden. Zij troost door je lijden in het vooruitzicht te stellen, ze maakt opstandig door je liefde tot het uiterste voor te spiegelen, ze brengt je vreugde door je schuld te laten belijden. Zij is een routine, een inslijtende levenslange gewoonte, en tegelijk is zij spel, waar je voor het eerst in opgaat, als een kind. Zij claimt eeuwigheid en vraagt je ondertussen te leven alsof je einde naakt, en ben je uit de tijd gegaan, dan nog voltrekt zij zich aan jou terwijl je uit haar grote deur gedragen wordt.
Tot slot: het boek is gelardeerd met poëzie – van Otten zelf en van anderen. Geen opzienbarende opmerking voor wie het werk van Otten kent. Want poëzie en geloof, ze zijn vervlochten, al was het alleen maar omdat ze beide omschreven kunnen worden met: iets niet begrijpen en toch zeggen.
Peter Sloterdijk geldt als een auteur van ingewikkelde boeken. Maar die ervaring deel ik niet na het lezen van dit boek. Sloterdijk is ook omstreden: laatst verschenen verdachtmakingen dat zijn gedachtengoed binnen de AfD, de Duitse rechts-populistische politieke partij, kan worden gebruikt. Ook daarvan vond ik geen aanleiding in zijn laatst verschenen boek over religie. Hoewel? Daarover zo meteen toch iets.
De Afro-Amerikaanse literatuur staat inmiddels wel op de Nederlandse kaart. Veel minder is het gesteld met de literaire werken van Native-Americans. Die hebben weliswaar minder vertegenwoordigers, maar toch kent de VS inmiddels iemand van statuur uit deze cultuur: Louise Erdrich. Ze schreef het magistrale ‘De nachtwaker’, een roman die de lezer midden in een gemeenschap van Chippewa-indianen plaatst.