Het eerste gedicht dat ik van de Israëlische dichter Yehuda Amichai las, was ‘De diameter van de bom’ dat stond in een bundel van dichters voor Amnesty International (2005). Ik wist meteen dat ik zijn naam moest onthouden. In het afgelopen jaar verscheen het eerste deel van vertalingen van zijn gedichten. Ik kan niet wachten op het tweede.
Besprekingen van poëziebundels, zeker waar het verzamelde werken betreft, gaan mij slecht af. Poëzie moet je mondjesmaat tot je nemen, gedichten ook nog eens herlezen en gaandeweg tekent zich dan een oordeel af. Maar dan ben je vaak al zo ver verwijderd van verschijnen dat het momentum weg is. Zo liet ik bijvoorbeeld dit jaar ‘Dat ongrijpbare iets’ van Charles Simic liggen.
Ik maak nu toch een uitzondering voor de bundel van Amichai (dat overigens ‘mijn volk leeft’ betekent; een naam die Ludwig Pfeuffer, zoals hij geboren werd, later aannam). Niet dat ik alle gedichten uitputtend gelezen heb, maar wel voldoende om een voorlopig beeld te hebben. Wat me al snel in zijn gedichten opviel, is de alles overheersende lichtheid en zachtheid. Zelfs in het zwaarste onderwerp – en dat wordt in zijn geval gevormd door de Holocaust en de oorlogen die Israël uitvocht – blijft de humaniteit de grondtoon.
Ruth, wat is geluk? Daar hadden wij
over moeten praten, maar we deden het niet
Ruth was een vriendinnetje dat omkwam in een van de concentratiekampen.
Of neem de herinnering aan vrienden die in oorlogen omkwamen en die in de overlevende schuldgevoelens oproept:
Zie, we hadden meer dan leven.
Nu moeten we alles wegen
in zware dromen, en verscheurende herinneringen
loslaten op wat toen heden was.
Nu lijkt dit een fragment uit een verder bepaald geen licht gedicht, maar het begint met ‘Ik denk in deze dagen aan de wind in jouw haar’. En die ‘haar’ is een vrouw die even verder naakt voor het fornuis staat. Ook dat lijkt een kenmerk van Amichai’s poëzie: elke strofe biedt vaak een ander, zelfs tegenstrijdig beeld.
Veel voorkomende thema’s zijn die van de stad Jeruzalem waar hij woonde (In de bundel staat een schitterend gedichten over toeristen: ‘Condoleancebezoeken brengen ze ons, / ze zitten in Yad Vashem, doen ernstig bij de Klaagmuur’), de dood van zijn vader en over het dagelijks leven in Israël. Ondanks het feit dat hij het geloof in zich zag wegzakken, blijft ook God in zijn poëzie aanwezig. Dat levert schitterende gedichten op, zoals deze:
Het lot van God
is nu zoals het lot was van
de bomen en stenen, de zon en de maan
toen men ophield daarin te geloven
en begon in hem te geloven.Maar hij moet beslist bij ons blijven
tenminste als bomen tenminste als stenen
en als de zon en als maan en als sterren.
Over dit gedicht zou een heel essay te schijven zijn: het biedt stof tot filosoferen. En daartoe lokt trouwens menig gedicht in zijn werk.
Amichai gebruikt prachtige metaforen en rijgt ze moeiteloos aan elkaar:
Alleen jouw voetstap, vader,
loopt nog door in mijn bloed.
of:
Een overkomend vliegtuig
sluit boven ons de rits van een grote zak vol lot.
Deze regels komen uit wat verreweg het mooiste gedicht is dat ik tot nu toe in de bundel tegenkwam: ‘Een vreselijke heimwee over viel mij’ dat verder gaat met de woorden ‘zoals mensen op een oude foto die weer samen willen zijn met wie ernaar kijkt’. Let op de omkering. De heimwee wordt niet opgeroepen via de blik van iemand die kijkt naar een foto, maar door die van de ooit gefotografeerde.
Ik ben erg onder de indruk van de bundel. Al lezend lijkt Amichai een buurman of familielid van je te worden die je laat kijken naar zijn dagelijks maar ook veel bewogen leven. Een leven dat met een vaak weemoedige, maar ook soms humoristische, maar altijd humane blik laat kijken naar de kleine en grote geschiedenis.
Enige vraag: waarom ontbreken Palestijnen in zijn werk? Maar misschien dat die in het werk vanaf 1980 wel ter sprake komen. Dat is een van de vele redenen waarom ik uitkijk naar deel 2.
Édouard Louis is een Franse schrijver van 29 jaar die al drie internationaal goed verkochte boeken schreef. Ze zijn, zo lees ik, alle drie autobiografisch en vertellen over zijn jeugd in armoede en over zijn homoseksualiteit. Ik las zijn nieuwste boek: een ontroerend portret over zijn moeder.
Gerard Strobrand is zestig en single. Hij woont in het dorpje ’s Heerenhoek in Zeeland. Maar hij ontvlucht zijn huis vaak om middagen door te brengen bij Van der Valk in Middelburg. Daar eet hij wat, drinkt een glas wijn en kijkt naar de mensen binnen en de vogels buiten.