Vorige week werd bekend dat na prinses Amalia nu ook ex-minister Grapperhaus wordt beveiligd: er is sprake van bedreiging vanuit de georganiseerde misdaad. Kort daarvoor was in Antwerpen bij drugs-gerelateerd bendegeweld een kind omgekomen. Na de aanslagen op Derk Wiersum en Peter R. de Vries gaat de oorlog dus onverminderd door. Het wordt dan ook des te klemmender nog eens te wijzen op de sponsors van deze oorlog: de gebruikers.
Toen ik een paar jaar geleden op de social media een keer iets schreef over de verantwoordelijkheid van cocaïne- en pillengebruikers voor het steeds hoger oplaaiend geweld vanuit de onderwereld, kwam me dat te staan op felle reacties van een aantal lezers. De oplossing zou bij de overheid liggen: die moest het drugsgebruik maar vrijgeven. Kijk maar naar de drooglegging in het Amerika van de jaren dertig van de vorige eeuw. Die had ook gezorgd voor de groei van de georganiseerde misdaad. Aldus een van hen.
Ik claim ook niet de oplossing te hebben. Maar waar ik me aan stoor is dat we allemaal ach en wee roepen als er weer iets ergs is gebeurd, maar de sponsoring van deze moordmachine niet ter sprake brengen. Gebruikers verschuilen zich achter allerlei drogargumenten zoals bovengenoemde om zelf buitenspel te blijven. Maar wat mij betreft komt het neer op moreel nihilisme, die de verantwoordelijkheid doorschuift naar anderen want ‘ik moet mijn gang kunnen gaan’.
Een aantal mensen durft het aan de kaak te stellen. Rosanne Hertzberger schreef in NRC: ‘Amsterdam snuift, maar de pijn is voor anderen.’ En psychiater Esther van Fenema constateert in haar nieuwste boek over de zeven hoofdzonden in onze samenleving: ‘We verafschuwen de drugsmaffia met haar geweldsdelicten, maar hebben in het weekend recht op een lijntje coke.’ Verder kom je dit geluid niet veel tegen.
In onze samenleving is zelfs sprake van een zekere obsessie voor de duistere wereld achter de drugshandel. Laatst bekeek ik ‘Better Call Saul’, de Amerikaanse Netflix-serie over een louche advocaat. De serie begon leuk en redelijk onschuldig. Maar aflevering na aflevering werd ik als kijker ongemerkt steeds verder een fuik ingelokt die voerde naar nietsontziend geweld van rivaliserende drugskartels. Hoeveel van dergelijke series zijn er inmiddels niet? Ik had er ineens schoon genoeg van.
In kerkelijk Nederland weten we elkaar te vinden als het gaat om een appel op een collectieve verantwoordelijkheid voor het klimaat of de bio-industrie. Maar drugsgebruik en de wereld eromheen is ook in kerken een blinde vlek. Ik schreef al eerder: ‘Geen spoor van verontrusting in kerken over deze ernstige bedreigingen van de rechtsstaat.’ Wordt het niet eens tijd om ook recreatieve gebruikers van cocaïne en pillen aan te spreken? Ik weet: het zal niet de oplossing zijn. Maar het nalaten is ook een vorm van wegkijken.
Vanmorgen maakte ik weer eens een ommetje in de buurt. Het was de eerste echte herfstdag, er stond wel een flinke wind, maar het zonnetje scheen, dus de wandelschoenen aan. Ik liep het mij vertrouwde rondje polderwegen. Onderweg zag ik nu van dichtbij waar ik in mijn automobiel gezeten sneller overheen ga: modder op de weg.
Ik was ooit te gast bij het tv-programma ‘Tijd voor Max’ vanwege de Johnny Cash-kerkdiensten die ik deed. De sympathieke Wubbo Ockels zat ook aan tafel. Wat zeg ik: aan tafel? Toen de vaste begeleidingsband van de Cashdiensten in de studio een lied ten gehore bracht, stond hij op en swingde mee. Na het lied zei hij: ‘Dan wil je wel altijd naar de kerk!’