Toen Ruud Lubbers stopte met werken, vroeg een journalist: ‘Wat gaat u nu doen?’ – ‘Meer bidden,’ was zijn antwoord. Hij vond dat daar te weinig van gekomen was gedurende zijn politieke carrière. Of hij er na zijn pensioen meer aan toegekomen is, weet ik niet. Maar als kersverse pensionado herken ik het in zekere zin.
Natuurlijk, als dominee bid je. Althans, ik vind dat je zonder het gebed je werk niet kunt doen. Bidden is de bedding van het geloof. Maar net als bij Ruud Lubbers zette ook mijn agenda het bidden weleens onder druk. Maar niet alleen mijn agenda, gek genoeg ook het predikantschap zélf, zo merk ik nu!
Nu ik niet meer geácht word te bidden (geacht: het meest door mezelf trouwens), is er een zekere druk af. Maar wonderlijk genoeg is het alsof juist dáárdoor de diepste lagen van mijn ziel meer bloot zijn komen te liggen. Wat ik daarvan merk? Dat het bidt in mij. Rare uitdrukking. Maar zoals je kunt zeggen ‘het regent’, zo kun je ook zeggen ‘het bidt’. Wat dat ‘het’ is? Misschien het pure verlangen naar God.
Ik was vóór mijn pensioen benieuwd wie er van mij als gelovige zou overblijven zonder het actieve predikantschap. Het voorlopige en voorzichtige antwoord: dat er in mij iets gelooft. Noem het de Geest, verlangen of geweten. Maar er klinkt een fluisterstemmetje dat zich richt tot de hemel. Een stemmetje dat ik lang niet gehoord heb.
‘Bid en werk’ luidt het bekende adagium. Maar kennelijk was bidden bij mij iets teveel werken geworden. Vanmorgen las ik ergens: ‘Greed damages what it desires’. Te sterk uitgedrukt voor de teneur van dit stukje, maar het komt in de buurt.
We zijn sinds een paar maanden verhuisd. Het nieuwe huis is beduidend kleiner dan het vorige. Hebben we bewust voor gekozen. Maar het houdt wel in dat je afstand moet doen van een aantal dingen. In februari moest mijn preekarchief er aan geloven (zie een eerdere column). Vervolgens veel boeken.