De eerste bundel die ik van hem had, was ‘Bid om vrede’. Het was tijdens mijn studie en Oosterhuis was mateloos populair. Ik praat over begin jaren zeventig. Toen al werd er gesproken over ‘Maak van mijn bedehuis geen Oosterhuis’. Een aantal jaren zakte mijn belangstelling voor hem weg. Want inderdaad, het was wel erg veel Oosterhuis.
Bovendien was mijn eerste gemeente destijds niet zo liturgisch ‘angehaucht’. En als beginnend domineetje probeer je toch in de pas te lopen met de mensen. Ik heb nog wel een poging tot liturgische vernieuwing gewaagd, maar die werd na mijn vertrek meteen teruggedraaid!
In de volgende gemeente vlamde mijn bewondering voor de liedteksten van Oosterhuis weer op. Maar in mijn derde gemeente bereikte die vlam de hoogte van Paasvuren. Onder invloed van deskundige organisten en cantoren kregen niet alleen liederen maar ook gezongen gebeden als ‘Groter dan ons hart’ en de tafelgebeden ‘Gij die weet’ en ‘Die naar menselijke gewoonte’ een vaste plek in de orde van dienst. De Thomaskerk van Oud-Beijerland van de jaren negentig was een echte Oosterhuiskerk.
De afgelopen dagen is van alle kanten de loftrompet gestoken over Oosterhuis’ werk. Wat mij persoonlijk trof in zijn teksten waren het mystieke gekoppeld aan bijbelse taal. De woorden van Oosterhuis waren open deuren naar het mysterie. Veel teksten van andere tekstdichters riekten nog wel eens naar – kort door de bocht – dogmatiek op rijm gezet. Maar de taal van Oosterhuis fonkelde.
Natuurlijk, ook het werk Oosterhuis kent zijn cliché’s of voorspelbare wendingen. Michel van der Plas heeft ooit nog eens een parodie op zijn teksten geschreven. Mild, dat wel. Elke Oosterhuis-adept zal er om hebben moeten lachen: het was herkenbaar. Maar die glimlach kon de diepe bewondering niet dempen. Ook de mijne niet. Want wat heeft die man veel prachtige teksten gemaakt!
In de loop der tijd heb ik ook veel gebeden van hem gebruikt. In diensten, bij vergaderingen, gespreksgroepen, ect. Eén steekt er bovenuit. Ik heb het talloze malen gebruikt, soms wat aangepast, vaak niet. Het stamt ook al uit de genoemde jaren zeventig. Het is dan ook gestempeld door die tijd. Maar de naam van Oosterhuis zal voor mij altijd gekoppeld blijven aan dit mooiste gebed dat ik ken en dat ik hier in zijn geheel zal citeren. Het komt uit de bundel ‘Dan zal ik leven’ en heet ‘Levensdagen’. Elke keer wanneer ik het (voor)lees welt er diepe dankbaarheid in me op om de woorden die hij ook mij gaf om te kunnen geloven. Dit is dat gebed:
Gij die onze levensdagen kent,
hun vreugde en hun leegte
en hun lange duur –
Gij die achter alle dood
verborgen zijt, de levende,
gedenk ons hier –
Gij die geen naam vergeet,
geen mensenkind veracht,
gedenk en zegen ons.
Ga niet weg van deze wereld,
wij zullen nooit mensen worden
als gij ons niet richt.
Laat uw mensen niet over aan elkaar,
Palestijnen en Joden
Zionisten en Arabieren
blanken en blanken
en zwarten
hongerlijders en verzadigden
armen en rijken.
Gij die de oorsprong zijt
van al het goede dat gedaan wordt:
wees in ons hart, in onze ziel,
in ons verstand;
dat wij misschien bij machte zijn
het ergste leed iets te verzachten,
dat wij opwegen tegen de wanhopigen;
dat allen die zich mensen noemen
niet doorgaan met de verwoesting
van deze aarde,
met de jacht en de moord op mensen.
Doe lichten over ons uw aangezicht
en geef ons vrede.
Gedenk uw mensen
dat zij niet vergeefs geboren zijn.
Ik was ooit te gast bij het tv-programma ‘Tijd voor Max’ vanwege de Johnny Cash-kerkdiensten die ik deed. De sympathieke Wubbo Ockels zat ook aan tafel. Wat zeg ik: aan tafel? Toen de vaste begeleidingsband van de Cashdiensten in de studio een lied ten gehore bracht, stond hij op en swingde mee. Na het lied zei hij: ‘Dan wil je wel altijd naar de kerk!’