Hoera! Ik heb een volkstuin! Al jaren heb ik het erover: als ik met pensioen ben, ga ik een moestuin beginnen. En nu is het zover. Afgelopen vrijdag kreeg ik het heugelijke nieuws. Toch nog sneller dan verwacht.
Ik had al bij andere verenigingen geprobeerd. Bij de één was er een wachtlijst van twee jaar. Bij de ander was wel meteen plek, maar waren er alleen percelen van 300 m2, en dat leek me voor een beginner wat veel. Bovendien zag het er niet zo gezellig uit.
Toen reed ik kort geleden langs een bord: ‘Volkstuinen vrij’. Na een blik naar beneden (ik reed over een dijk) maakte mijn hart een huppeltje: dat ziet er leuk uit. Ik bellen. Maar de meneer die ik aan de lijn had, vertelde me dat de tuinen net weg waren. Hoewel…op één tuin was nog een optie. Er was dus nog een kans. Maar ze wilden de mensen wel eerst even zien voordat die in aanmerking zouden kunnen komen. Of ik vrijdag langs kon komen.
Natuurlijk kon ik dat! Stipt op het afgesproken tijdstip was ik er. Twee bestuursleden wachtten mij op. Ze vertelden meteen dat er een perceel vrij was: tuin numero 1, 138 m2 groot. Mijn enthousiasme overspoelde hen kennelijk, want één van hen probeerde mijn oplaaiende begeestering meteen in realistischer banen te leiden: begin met een klein stukje, zet er niet meteen een schuurtje of een kasje op, en start niet met zaadjes maar met voorgekweekte plantjes. Ik knikte gedwee. Hier sprak een man die meer mensen gezien had wier enthousiasme in de kluiten van een volkstuin was vastgelopen.
Van mijn zus, die veel verstand van tuinen heeft en die er kennelijk ook op wil toezien dat mijn wilde plannen kans van slagen hebben, kreeg ik een kloek standaardwerk over moestuinieren. Inmiddels zit ik mij al dagen in te lezen. Maar niet alleen over moestuinen. Ik lees ook een boek van Wendell Berry, Amerikaans schrijver, ecologisch activist én boer. Bij hem las ik deze passage (vertaling is van mij):
De meest voorbeeldige natuur is de bovengrond. Hij doet aan Christus denken in zijn passiviteit, zegenrijkheid en in de daarin doordringende energie die voortkomt uit zijn vredigheid. Hij groeit door ervaring, door de seizoenen die er overheen gaan, door de groei die er uit opkomt en erin weerkeert, niet door ambitie of agressiviteit. Hij wordt verrijkt door alle dingen die sterven en erin worden opgenomen. Hij bewaart het verleden, niet als geschiedenis of geheugen, maar als rijkdom, nieuwe mogelijkheid. Zijn vruchtbaarheid bouwt altijd uit de dood belofte op. Dood is de brug waarover of de tunnel waardoor zijn verleden de toekomst binnengaat.
Grote woorden, maar woorden die passen bij mijn enthousiasme over tuin 1: laat ik zó naar mijn perceeltje kijken en erin werken – met verwondering. En wat die vergelijking met Christus betreft: tuinieren is in de grond (!) een spirituele activiteit.
Toen Ruud Lubbers stopte met werken, vroeg een journalist: ‘Wat gaat u nu doen?’ – ‘Meer bidden,’ was zijn antwoord. Hij vond dat daar te weinig van gekomen was gedurende zijn politieke carrière. Of hij er na zijn pensioen meer aan toegekomen is, weet ik niet. Maar als kersverse pensionado herken ik het in zekere zin.
Er zijn van die zinnen die je raken en je vervolgens gaan vergezellen door de tijd. Zo'n zin is voor mij een regel van Arnold van Ruler (theoloog, 1908-1970). Hij staat in een kort essay getiteld ‘De naaste als evangelie’. Wat is het eerste dat de naaste in ons opwekt, zo vraagt hij zich daarin af. Dan komt die zin: ‘Misschien wel medelijden, ook hij staat voor de zware taak, er te zijn – als mens!’